|
||||||||
Moet je echt goed gestoord zijn om je te wagen aan een jazz-bewerking van een aantal nummers van de Allman Brothers band? Of hélpt het alleen maar? Dat was zo’n beetje waar ik aan dacht, toen ik deze CD in mijn bespreekdoosje vond, een dag of tien geleden. Sindsdien ging er geen dag voorbij of deze CD van de Big Band of Brothers passeerde hier de revue en, naarmate ze vaker voorbijkwam, begon ik ze liever en liever te horen en vandaag ben ik zover, dat ik ze zondermeer als één van de revelaties van het naar zijn einde lopende jaar durf te bestempelen. Dat de plaat op New West Records uitkomt, had eigenlijk al een aanwijzing kunnen zijn: de mensen daar, staan er niet meteen om bekend zich met rommel in te laten en dat doen ze ook deze keer niet. De gelegenheid was ook de juiste: het is vijftig jaar geleden dat de debuutplaat van de Allman Brothers Band uitkwam. Drijvende kracht achter het hele verhaal is producer John Harvey, die al laren iets met de muziek van zijn geliefkoosde band wilde doen, maar die een flink aantal pogingen op niks zag uitlopen, doordat hij noch de juiste formule, noch de juiste muzikanten onder de arm had genomen. Dat veranderde, toen hij in contact kwam met drummer Mark Lanter tegenkwam en deze meteen enthousiast op de plannen reageerde. ’s Mans adresboekje bleek, na veertig jaar in de hoogste muzikale regionen, voldoende uitgebreid om een dream team te kunnen samenstellen van muzikanten, technici, producers en arrangeurs. Plus -en dat is in deze context niet onbelangrijk-: er werden met Marc Broussard en Ruthie Foster ook twee vocalisten ingelijfd die de eindscore, die sowieso al erg hoog zou liggen, nog een eindje meer de hoogte zouden in tillen. Ook slide-gitarist Jack Pearson, die eind jaren ’90 zelf deel uitmaakte van de Allman Brothers Band, werd ingelijfd en trombonist Wycliffe Gordon, een kerel met een curriculum van hier tot in Timboektoe, sprong mee in de dans en samen met het intussen tot 22 muzikanten uitgebreide korps, gooiden ze zich op tien Allman-nummers, die bewerkingen kregen, die deze plaat tot een speelduur van ruim een uur brengen. Voor Allmanwerk is dat natuurlijk niet helemaal verrassend, maar wat dat wél is, is de manier waarop een en ander is aangepakt. Je wordt vanaf minuut één meegesleept door deze plaat, die opent met Blind Willie McTell’s “Statesboro Blues”, waarin Marc Broussard al meteen zijn vocale troeven op tafel gooit, iets wat hij verderop nog eens doet met “Whipping Post”. Beide vocale delen zijn zodanig hartverscheurend “over the top”, dat ze meteen de standaard bepalen voor alles wat er omheen hangt en staat. Ruthie Foster schittert dan weer in “It’s Not My Cross To Bear” en “Don’t Keep Me Wondering” en ook daar ligt de lat ontstellend hoog, al is het toch met nummers als “Hot’Lanta”, “Stand Back” en vooral toch “In Memory of Elizabeth Reed” dat een niveau bereikt wordt, waarbij je je afvraagt waarin in hemelsnaam niemand ooit eerder op dit idee is gekomen. Ronduit heerlijke stuff is dit, die, voor zover dat nog nodig was, aantoont hoe knap de songs van de Allmans in elkaar gedraaid waren. Verrassende aanpak, met optimaal resultaat ! (Dani Heyvaert)
|
||||||||
|
||||||||